Naar inhoud

Normen: Gebruik van controles en apparatuur

Uittreksel uit de gids voor het ontwerpen van een toegankelijk gebouw

Om de autonomie en het comfort van elke persoon bij het gebruik of de manipulatie van een bedieningsorgaan of uitrusting te garanderen, moet aandacht worden besteed aan hun plaats (in de hoogte en ten opzichte van een aangrenzende muur) en hun kenmerken.
of apparatuur, moet aandacht worden besteed aan hun plaats (zowel in de hoogte als ten opzichte van een aangrenzende muur...) en hun kenmerken.

►VOOR WIE...
Voor iedereen.

►WAAROM...

  • Als een apparaat slecht geplaatst is, kunnen mensen met mobiliteitsbeperkingen er niet dichtbij komen vanwege de omvang of de grootte ervan. Het risico bestaat dat zij instabiel worden en vallen wanneer zij proberen erbij te komen. Bijvoorbeeld wanneer zij in een rolstoel een deurklink kunnen hanteren.

  • Bovendien kunnen te hoog geplaatste elementen niet worden gebruikt door mensen met een klein postuur of in een rolstoel, of zelfs niet worden gelezen omdat ze zich buiten hun gezichtsveld bevinden (toetsenbord, deurintercom, enz.).

  • Tactiele bedieningsorganen zijn niet bruikbaar voor visueel gehandicapten omdat zij ze moeilijk kunnen vinden. (En nog minder voor blinden).

  • Hoorbare bedieningsorganen (bellen), indien niet vergezeld van visuele signalen, stellen slechthorenden en mensen met begripsproblemen niet in staat te weten of het commando is uitgevoerd. Omgekeerd zullen visueel gehandicapten het op prijs stellen een geluidssignaal te ontvangen wanneer zij een apparaat gebruiken.

  • ►HOE...

  • Voorzien in :

    1. Bereik- en grijphoogte: het is belangrijk een toestel te plaatsen in het bereik en de grijphoogte die overeenkomen met het grootste aantal mensen. De grijphoogte van een zittend persoon met zijn elleboog op de armleuning is ongeveer 80 tot 110 cm.
    Als het apparaat zichtbaar moet zijn (scherm, toetsenbord, enz.), moet het tussen 80 en 90 cm van de vloer worden geplaatst.

    2. Een zijdelingse afstand (min. 50 cm) en een draaigebied (min. 150 cm), vrij van obstakels, zodat een persoon in een rolstoel het kan benaderen.

    3. Een vrije ruimte onder elke plank om een correcte plaatsing mogelijk te maken.

    4. Ergonomie om het hanteren van het apparaat te vergemakkelijken.
    5. 5. Visuele en/of auditieve weergave van alle informatie over het toestel voor

    voor mensen met een zintuiglijke handicap.
    6. Gemakkelijk te vinden (grootte, reliëf, contrast, verlichting).
    7. Intuïtief gebruik of gemakkelijk te begrijpen instructies.